Geschiedenis van een weesmeisje uit Amsterdam

 

Mijn kwartierstaat bevat ruim 1500 voorouders. Van de meesten heb ik alleen wat primaire gegevens. Het uitzoeken van secundaire gegevens is de volgende stap, al ben ik bang dat ik bij slechts een klein aantal zal blijven steken. Eén van de voorouders van wie ik de geschiedenis heb trachten te achterhalen is:

Sophia Maria Ebersbach (mijn kwartierstaat nr. 61)

 Ik laat tevens een aantal fragmenten uit gevonden materiaal zien:

Sophia Maria Everbach (Eperbach, Eber(s)bach) is geboren en gedoopt in Den Haag. Haar vader, Jacob Lodewijk Everbach (EBERBACH) is afkomstig uit Lauffen in Würtemberg, Duitsland. Hij is overleden voor december 1802, maar waar en wanneer is mij (tot op heden nog) niet bekend.

 

In 2020 hebben we een bezoekje van 2 dagen aan Lauffen gebracht, een leuk stadje aan de Neckar. De familie Eberbach woont daar nog steeds. Op de begraafplaats kom je deze naam tegen en er is ook een Weingut Eberbach Schäfer. Hieronder vind je fotocollages (tekst gaat verder onder de foto's)

De opa van Sophia, Daniël Meissen, was eveneens afkomstig uit Duitsland, uit het stadje Hofgeismar.

Hij is in 1736 gedoopt in de Altstadter kerk, hoogstwaarschijnlijk in dit doopvont.

Uit de huwelijkse bijlagen weten we dat zij op ongeveer 8 jarige leeftijd is terechtgekomen in het Aalmoezeniersweeshuis te Amsterdam, innamedatum 15-12-1802, samen met haar broertje Daniel.

Daarvoor was ze door haar moeder Christina Meisse op 3 december bij een weduwe genaamd Henrietta Koch (wed. van Jan Hendrik Lindeman) wonende in de Roozestraat, achtergelaten en daarna niet meer komen opdagen. Daarna worden de kinderen eerst naar hun opa Daniel Meisse gebracht die hen samen met bovengenoemde weduwe aanmeldt bij het Aalmoezeniersweeshuis. Van dit hele verhaal wordt een pro-deo notariële akte opgemaakt (archief Aalmoezeniersweeshuis, 343-245)

Ze wordt ingeschreven in het Kinderhuis onder nummer 573. Hier moeten in die tijd honderden kinderen gewoond hebben. Het was het enige weeshuis in Amsterdam waar ook vondelingen werden opgenomen, die overigens vaak werden uitbesteed bij een min. Kinderen die wat groter waren werden door heel Nederland heen uitbesteed. Hiervoor moest het weeshuis vergoedingen betalen.

Op 19 juni 1809 wordt ze overgeplaatst naar het Groothuis onder nr. 2160. Daarvandaan wordt ze op 11 maart 1811 "naar Gorkum gebragt en aldaar besteed"

Om de één of andere reden krijgt Sophia geen uitzet mee, we zien dat de laatste kolom is leeggelaten, terwijl bij alle andere wezen wel een datum staat ingevuld waarop ze hun uitzet kregen. Verder zien we in de 6e kolom dat Sophia door haar moeder is verlaten:

In oktober 1814 gaat Sophia naar een boer in de omgeving van Gorinchem (Spijk?) en zo zal zij waarschijnlijk Hendrik hebben leren kennen. Bij de huwelijkse bijlagen is een schrijven van het weeshuis dat haar ouders onbekend zijn. In het innameboek van het Aalmoezeniersweeshuis wordt vermeldt dat moeder de kinderen na de dood van vader heeft verlaten. Er is enige correspondentie gevonden tussen het Aalmoezeniersweeshuis te Amsterdam en dhr. Nicolaas Blom, regent te Gorinchem. Dhr. Blom schrijft op 12 juli 1814: "Ook heb ik bij mij gehad twee meijsjes als Sophia Ebersbag die met april haar tijd uit was (1 april 1814) ........ wat moet ik met die kindere nu doen?"

In een brief van 22 oktober 1814 schrijft dhr. Blom: "Sophia Ebersbag dient nu buiten de stad bij een boer gedraagt zich wel dus heb ik haar deze week wat linne, kouse en schoenen late make, in plaats van de uitzet. Ik hoop dit een en ander uwe goedkeuring weg mag drage,...."

We lezen als antwoord in een brief van 5-11-1814 van het Aalmoezeniersweeshuis aan dhr. Blom (gem.archief Amsterdam, inv. nr. 343-348): "Wij wenschen dat Sophia Ebersbag zich nu verder wel zal gedragen" , waaruit we waarschijnlijk de conclusie kunnen trekken dat haar gedrag niet altijd correct was.

In het weeshuisarchief vinden we verder een testament van haar grootvader Daniel Meyse, waarin zij samen met haar broertje voor 1/7 deel erfgenaam wordt van zijn vermogen. Hoeveel dit vermogen bedraagt wordt uit het hele verhaal niet duidelijk.

Na haar dood bestaat haar hele nalatenschap uit een dijkhuisje + 140 gulden: